Enige tijd geleden waagde De Standaard zich aan een heuse typologie van het auteurschap. Ik zag mezelf beschreven als het prototype van de categorie "De ondernermer" - andere voorbeelden: Tom Lanoye en Herman Brusselmans. Ik kreeg daar allerlei gedachten bij (vooral dat ik op een of andere manier precies in elke categorie thuishoor), maar wist ze door de drukte van de voorbije maanden niet meteen helder te formuleren, en het is er nog steeds niet van gekomen.
Gelukkig schreef Marc Reugebrink er een interessant stuk over. Hieronder een omstandig citaat, maar aarzel vooral niet om naar zijn blog te gaan om de hele tekst te lezen.
In de passage die ik aanhaal vat hij eerst bondig het artikel uit De Standaard samen, en gaat er daarna verder op in. Het is zoals gezegd maar een fragment van zijn tekst.
Nu volgen de woorden van Marc Reugebrink:
"Een broodschrijver streeft niet naar artistieke erkenning, verkoopt graag en veel, doet geen beroep op subsidies en zit er niet mee in om zijn waren aan te passen aan de smaak van de massa of om een succesvol recept te herhalen (prototype: Aspe).
De ondernemer is een schrijver met een plan die weet hoe je boeken verkoopt en die er geen problemen mee heeft om ook de populaire paden te bewandelen; hij is zichtbaar want de media maken deel uit van zijn businessplan; hij treedt graag op en spreekt even vlot als hij schrijft (prototype: Bart Van Loo).
De zolderkamerschrijver acht geld ondergeschikt aan het schrijverschap, rekent op subsidies en vindt dat oké, belichaamt het idee van de romantische schrijver (schrijven is een roeping) en wil zich voltijds aan het schrijven wijden (protoype Maarten Inghels).
De pragmaticus heeft een job die niets met het schrijversvak te maken heeft en publiceert daarnaast mondjesmaat (doet gemakkelijk vijf jaar over een project); hij heeft de vrijheid om weinig compromissen te sluiten, is selectief in zijn schrijfprojecten en zuinig op zijn lezingen en optredens (prototype Dirk van Bastelaere).
Aldus De Standaard van 23 mei.
Tjonge…
Ik hoor niet echt ergens bij, vrees ik toch. Of juist overal. Want, goh, ja, ik ben ook echt wel een broodschrijver, aangezien het mijn ambitie is om van mijn schrijven te leven — iets wat mij voorlopig alleen lukt door een beroep te doen op werkbeurzen die mij in staat stellen om de projecten waar ik echt wel voor gekozen heb, tot een goed einde te voeren. Ik geloof overigens niet dat een broodschrijver niet naar artistieke erkenning zou hengelen en vind het unfair hem die al op voorhand te willen onthouden. Verder ben ik wel degelijk ook een ondernemer, want ik heb er geen problemen mee 'populaire paden' te bewandelen (ik weet niet precies wat ermee wordt bedoeld, maar toch wel ongeveer). Ondanks het feit dat ik als zolderkamerschrijver mijn schrijven als een roeping zie en ik tegelijkertijd pragmatisch probeer te zijn en — om den brode — naast het schrijven heel wat doe wat die roeping soms danig in de weg staat.
Of je zichtbaar bent omdat de media ook wel degelijk deel uitmaken van je businessplan, weet ik niet. Het is maar één van de vele vreemde aannames bij de vier typen van schrijvers. Bart Van Loo is zeker zichtbaar omdat hij boeken heeft geschreven die uitstekend passen binnen wat de media op dit moment graag uitventen: boeken waarin een zekere nostalgie de boventoon voert; die nostalgie viert in wel meer programma's op tv en op de radio hoogtij (alweer: dit is absoluut geen kritiek, maar een verklaring). Dat Bart een gave heeft die vele schrijvers ontbreekt — hij is, net als Lanoye trouwens, een theaterman, of gewoon De Gedroomde Leraar — helpt hier natuurlijk wel. En tja, alweer helemaal niks ten nadele van Van Loo (die ik hogelijk waardeer in wat hij doet en in hoe hij dat doet), maar een schrijver die vooral goed is in schrijven, lijkt mij toch niet te kort te schieten in wat we van hem mogen verwachten. En kijk, voor de meesten maken de media deel uit van hun businessplan (of dacht u dat Leonard Nolens het liefst niets verkoopt, geen aandacht wil in de media? Hij heeft zelfs een keer een half radioprogramma zitten zwijgen om aan het woord te komen). Maar dat is de vraag niet. De vraag is of zij passen binnen het businessplan van de media. De ene zolderkamerschrijver blijkbaar wél, zo blijkt (Verhulst wordt, ondanks zijn afschuw van subsidies, bij deze categorie gerekend), de andere niet.
Wat deze typologie vooral verdoezelt, is hoezeer het de media zijn die bepalen wat wel of niet relevant is."
(Marc Reugebrink)
Lees zijn hele stuk hier.
Het artikel van Sarah Vankersschaever & Cathérine De Kock verscheen op 23 mei in De Standaard, maar ik slaag er niet in om er naar te linken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten