maandag 5 februari 2018

Het geluk van de vertaler: Posson & Arreola


De eerste keer dat ik Guy Posson zag, was ik een jong broekje, een student Romaanse filologie, nog niet droog achter de oren, ergens weggedoken in een grote aula. Vooraan op het podium zat de heer Posson te oreren in het Spaans. Over García Márquez, over Fuentes, over Arreola ook. Posson had een rechtstreekse lijn met deze heren. Het gerucht deed de ronde dat hij zelfs nog García Lorca had geïnterviewd. Het was 1992 en Posson leek schier onbereikbaar.

De tweede keer dat ik Guy Posson zag was ik nog altijd redelijk jong en enigszins veelbelovend, maar dat alles reeds in mindere mate. Met enige deernis had men me toegelaten tot het bestuur van PEN Vlaanderen en aan het andere eind van de lange tafel zat secretaris Posson. Naast hem leek voorzitter Geert van Istendael een ondeugende jongeling. Het was 2007 en Posson, de man die ooit nog Fuentes op zijn loodzware tikmachine drie woorden had horen tikken en er zich toen over verbaasde dat die gebeurtenis tien minuten had geduurd, leek stilaan minder onbereikbaar.

De derde keer dat ik, of liever, de derde context waarin ik Guy Posson leerde kennen was Pirou. Niet “Pérou”, al had hij dat zelf wellicht liever gehad. Neen, in het kleine Normandische kustdorpje namen we samen deel aan het literaire festival Pirouésie. Tussendoor bezochten we middeleeuwse kastelen en ander Normandisch erfgoed. In de prachtkathedraal van Coutances hoorde ik de heer Posson twee uur lang zuchten. Posson, de man die beter dan wie ook kan zuchten van bewondering, liep nu gewoon aan mijn zijde. Hij sliep zelfs in hetzelfde huis, we dronken uit dezelfde flessen. Het was 2015, en ik werd bijna nostalgisch naar 1992.

Zo maakte ik gaandeweg kennis met het geheim van Posson. Hij liep al jarenlang rond met een vertaling van een door hem gemaakte selectie verhalen van Juan José Arreola. Een Mexicaan die ooit zuchtend van bewondering naast Posson door Brugse straten slenterde, een man die ooit uit dezelfde flessen als Posson had gedronken, een literair monument uit Zuid-Amerika die Guy zo graag aan het Nederlandstalige lezerspubliek had geschonken. Maar geen uitgever die er oren naar had.

Het toeval wilde dat de kleine uitgeverij Oevers me had gevraagd om een voorwoord te schrijven bij de eerste vertaling sinds mensenheugenis van “Arsène Lupin”. Die samenwerking was zo goed verlopen, en uitgever Martijn Couwenhoven leek me zo open te staan voor avontuur, dat ik Guy zei die man te contacteren met mijn groeten. Schouderophalend stuurde Posson zijn op eiken vaten gerijpte vertaling naar Couwenhoven.

Zoals het een Nederlander betaamt, zat Couwenhoven die zomer op een camping. Het was augustus 2017 en tussen zijn uit de Albert Heijn meegetroonde levensmiddelen las Martijn de verhalen van Arreola. Toen geschiedde een wonder. Couwenhoven hoorde zichzelf weldra spinnen van tevredenheid en stuurde drie uur (!) later een mail naar Posson. Dat hij maar wat graag die Arreola wilde uitgeven.

In tranen belde een uitgelaten Posson mij op. En vertelde hij van het wonder. Dat hij dat op zijn achtenzeventigste nog mocht meemaken. Posson had me maar wat graag door de telefoon gehaald om me te omhelzen.

Dat het mirakel van Pirou voor altijd in het boek van onze vriendschap gebeiteld staat zal u, beste lezer, worst wezen. Daarentegen moet u nu zonder enige twijfel naar de boekhandel rennen om dit nu eens poëtisch dan weer licht absurd universum in huis te halen. Lees ze traag, deze wonderlijke verhalen, traag genoeg om de schoonheid zo lang mogelijk te rekken. Het verbaast me niet dat Annelies Verbeke​ - de ongekroonde koningin van het kortverhaal - deze Arreola onstuimig heeft omarmd.


(Op de rechterfoto (boven) staat ook Ingrid Vander Veken, die er destijds ook bij was in het bestuur van PEN Vlaanderen. Afgelopen zaterdag kwam zij in de Groene Waterman mee delen in de vreugde van Guy Posson.)




Nog deze selfie, en wel om de man rechts in beeld 
voor het voetlicht te brengen: uitgever Martijn Couwenhoven.


Geen opmerkingen: