"In 't diepst van mijn gedachten... (zou ik 1 dag in de huid willen kruipen van...)" is een reeks uit de boekenbijlage van De Morgen waarin telkens aan een auteur wordt gevraagd welk literair personage hij/zij voor 1 dag zou willen zijn. Hieronder mijn bijdrage die in juni 2013 verscheen.
Eerst moet ik u meenemen naar hoofdstuk 31 uit Vingt ans après van Alexandre Dumas - het helaas nog steeds niet vertaalde vervolg op De drie musketiers.
Eerst moet ik u meenemen naar hoofdstuk 31 uit Vingt ans après van Alexandre Dumas - het helaas nog steeds niet vertaalde vervolg op De drie musketiers.
We bevinden ons in Parijs, op de place Royale (vandaag place des Vosges). Onze vier vrienden zijn samen. Ja, de drie musketiers zijn in feite met zijn vieren. Kent u ze nog? Athos, de rechtschapen vaderfiguur; Porthos, de beresterke bon vivant; Aramis, de geslepen diplomaat; d'Artagnan, de ambitieuze provinciaal met gevoel voor humor. Meer dan duizend bladzijden waren ze onafscheidelijk. Kamaraderie als levensstijl. Vriendschap als evidentie. Trouw als codewoord.
Maar kijk, we zijn 20 jaar later en plots wordt dit oude heldenepos modern. De tijd heeft zijn werk gedaan. Ze zijn wat ouder. Een buikje hoort erbij, een betere levensstandaard ook. Het lot heeft hen in tegengestelde richtingen gejaagd. Porthos en d'Artagnan bevinden zich in het kamp van kardinaal Mazarin en de koning terwijl Athos en Aramis zich aan de zijde van de revolterende adel schaarden.
Daar staan ze dan op de place Royale. Met lichtjes trillende benen en een flink kloppend hart staren ze elkaar verdwaasd aan. Ze voelen hoe kamaraderie, vriendschap en trouw in hun ingewanden verteerd worden tot lucht en leegte. Ze worden geacht de degens te kruisen, en te doen waar ze goed in zijn: vechten tot de tegenstander het begeeft. Hun gekneusde eer wakkert de vechtlust aan.
Maar dan trekt Athos met een 'gebaar van opperste gezag' zijn degen uit de schede. Hij verbrijzelt het wapen op zijn knieën, en kijkt naar Aramis. "Aramis, breek je degen."
Aramis aarzelt.
"Het moet", spreekt Athos. Vervolgens met een lagere en zachtere stem: "Ik wil het."
Aramis verbleekt, en voert uit. D'Artagnan trekt zijn degen niet en Porthos steekt de zijne terug in de schede.
"Nooit", zegt Athos terwijl hij zijn rechterhand in de lucht steekt, "nooit, ik zweer het (...), nooit zal mijn degen die van jullie raken." Hij voegt er nog een resem eerlijke woorden aan toe, die harder klinken dan wapengekletter.
Wie herkent het niet? Gezworen trawanten die elkaar om verschillende levenshoudingen nukkig de rug toekeren of zelfs openlijke vijanden worden? Mag ik de Athos uit het 31ste hoofdstuk van Vingt ans après zijn? De man die in soortgelijke omstandigheden met lichtjes gezwollen stem de juiste woorden zegt, en gekrenkte eer en politieke meningen op hun juiste plaats zet - vriendschap bovenaan. Ik kan de betreffende bladzijde nog altijd niet herlezen zonder week te worden. Afgelopen zomer leerde ik ze uit het hoofd terwijl ik over een Normandisch strand struinde. Nu ben ik ze alweer vergeten. Maar in juli begin ik er weer aan. Woord na woord. Je weet nooit wanneer ze van pas komen.
(verschenen in De Morgen op 26 juni 2013)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten