Een interview kan een gelegenheid zijn om een balans op te maken. Dankzij Ann-Sofie Dekeyser werd onderstaand gesprek er ook eentje. Het mag in de doos van herinneringen en terugblikken. En natuurlijk ook op deze blog.
Ann-Sofie Dekeyser, foto’s Dieter Telemans
De Standaard
De Standaard
Bart Van Loo (40) vond zijn beroep zelf uit: francofiel. Het bracht hem tot in een 41 jaar oude Citroën DS naast Karl Vannieuwkerke. Een nieuw verhaal voor de gezellige causeur, woordengoochelaar en weetjesmens. ‘Ik kom ervoor uit: ik ben een intellectueel.’
Het is ver zoeken naar Bart Van Loo. De Kempenaar verhuisde een tijdje geleden naar Moorsele, een onooglijk gat in West-Vlaanderen waar het ruikt naar weiland, bomen en weg van de drukte.
Het is woensdagavond, tijdens ons gesprek zal televisiekijkend Vlaanderen op Eén afstemmen. Het is immers primetime en het nieuwe programma God in Frankrijk gaat van start. Van Loo zal zijn eigen programma niet zien. Hij heeft geen tv en wordt verondersteld met mij te praten. Af en toe zal hij vanuit zijn ooghoek gespannen naar zijn smartphone loeren, om de reacties op Twitter te checken.
Toen we even tevoren samen de oprit van zijn hoeve kwamen opgereden, zag ik een spiksplinternieuwe koersfiets liggen in zijn Ford (tot mijn verbazing rijdt hij niet met een Frans merk). Gekocht onder invloed van Karl Vannieuwkerke, zijn compagnon de route op de roadtrip langs markante plekken uit de Tourgeschiedenis. Hun sputterende Citroën DS uit 1972, Titine, begaf het en Van Loo bijna ook.
‘De opzet was dat ik in de vierde aflevering ongetraind de Mont Ventoux op zou fietsen. Mijn uitgever verbood het me haast (“ik wil dat je nog boeken voor me schrijft”), iemand anders verklaarde me gek en vertelde erbij dat hij daarvoor zelf 3.000 kilometer had getraind, en oud-Tourwinnaar Jan Janssen zei dat er elk jaar elf doden vallen bij die beklimming. Toch ben ik beginnen te trappen. Ik heb héél veel pijn gehad, maar ik mag hopen dat het goede tv heeft opgeleverd. Hoe het is afgelopen, verklap ik niet. Er is daar een licht aangeknipt in mijn hoofd. Sindsdien is mijn leven een beetje veranderd.’
Zijn leven, of toch de laatste twaalf jaar ervan, ligt in een fauteuil in zijn ‘klooster’, zoals hij zijn bureau noemt. Het zijn de vier boeken die hij schreef en die deze zomer in een heruitgave verschijnen. Met het drieluik Parijs retour, Als kok in Frankrijk en O vermiljoenen spleet! liet hij zijn lezers kennismaken met de literatuur, gastronomie en erotiek van la douce France. Maar het was met zijn vierde, Chanson, een muzikale geschiedenis van Frankrijk, dat hij doorbrak bij het grote publiek. Al zal het moment waarop hij Ivan De Vadder live in De zevende dag liet meezingen met ‘Et maintenant’ van Gilbert Bécaud ook hebben meegespeeld. Er volgden optredens in De laatste show, een radioreeks op Klara en zijn verschijningen in het Nederlandse De Wereld Draait Door werden legendarisch. Hij stelde meteen ook voor EMI een dubbel-cd samen met chansons, de bekroning hangt boven de fauteuil: ‘ik ben de schrijver met de gouden plaat’. (lacht)
Van Loo lijkt er zelf nog van versteld te staan. Dat twaalf jaar lezen, eten, vrijen en zingen tot zo’n succes kan leiden. ‘Wie had dat nu kunnen denken? Acht jaar geleden sprak niemand van Frans chanson.’ Acht jaar geleden sprak ook niemand van Bart Van Loo. Hij was toen leraar Frans in een technische school, zijn leerlingen vonden hem best een toffe peer, maar Frans, dat interesseerde hen geen fluit. Van Loo kreeg een burn-out, schroeide zijn vleugels (zoals hij straks zal vertellen) en besloot francofiel te worden. Hij vond zijn eigen beroep uit en leeft nu van zijn pen en zijn stem.
En dat terwijl het Frans in onze contreien stevig aan populariteit inboet. Frankrijk was hét cultuurland, nu horen we amper nog iets van Franse film, literatuur of muziek.
‘Wat helemaal niet betekent dat de Franse cultuur dood zou zijn, ze raakt alleen haar eigen land niet meer uit. We leven in een land waar we het Frans met tak en wortel hebben uitgeroeid. We worden overdonderd door alles wat Angelsaksisch is, wat tot een scheefgroei heeft geleid. Dat is gebeurd rond 1980. In dat jaar werd Sartre begraven, het was de laatste keer dat heel Europa met volle aandacht naar de Franse tv keek. In die periode is het Franse chanson onthoofd: Jacques Brel stierf; kanker. George Brassens; kanker. Joe Dassin; hartinfarct. Dalida; zelfmoord. Claude François; elektrocutie. En dan de opkomst van MTV; muziek is een grote katalysator voor het doorgeven van cultuur. De machtswissel van het Frans - dat eeuwenlang dé cultuurtaal was in Europa - naar het Engels was een feit. Daar zijn we de sleutels tot die Franse traditie kwijtgespeeld.’
‘Hoewel ik nu merk dat er iets aan het veranderen is. Patrick Riguelle heeft een Franse plaat gemaakt, Daan laat zich inspireren door het chanson, Isolde Lasoen is met Franse muziek bezig en er zijn tal van bands die een ode brengen aan Gainsbourg of Dassin. En tja, mijn boeken doen het zeer goed. Francofilie krijgt weer een plaats in Vlaanderen en Nederland die verder reikt dan toerisme. Die terugkerende liefde voor Frankrijk heeft veel met nostalgie te maken. We verlangen naar de tijd dat het Engels niet zo dominant was.’
Bent u zelf de motor van die beweging of een symptoom ervan?
‘Zeggen dat het mijn verdienste is, zou nogal potsierlijk zijn. Maar misschien heb ik het wel mee in gang gezet. Laten we zeggen dat mijn boek kwam op het moment dat de tijd er rijp voor was. Er hing iets in de lucht. Had ik het vijf jaar eerder gepubliceerd, dan was het misschien op een koude steen gevallen.’
Hoe verklaart u het samengaan van het flamingantisme met de heropflakkering van het chanson?
‘Veel Flaminganten zijn francofielen. Zo kwam Peter De Roover me na een van mijn voorstellingen vertellen hoe fantastisch hij het vond. Hij had al mijn boeken gelezen en stak een grote lofrede af. Nadien droeg hij – de erevoorzitter van de Vlaamse Volksbeweging dus – met veel liefde en respect mijn kartonnen doos met boeken naar de parking. En ik had op het podium nog wel schertsend Brassens geciteerd: “les nationalistes sont des imbéciles heureux qui sont nés quelque part”. Hij was het er natuurlijk niet mee eens, maar gaf me wel licht om mijn autosleutels terug te vinden. Du choc des idées jaillit la lumière.’
‘Het Franse chanson is een onlosmakelijk onderdeel van de Vlaamse cultuur. In zijn onderbewuste spreekt de Vlaming nog altijd Frans. Heb je gezien hoe bij onze passage in Vanthilt On Tour heel de zaal spontaan meezong en bewoog op “Alexandrie Alexandra”? Dat was niet gerepeteerd, hé. Het zit gewoon in onze huid, in onze genen.’
Hebt u een politieke boodschap?
‘Neen. Het is niet mijn bedoeling zieltjes te winnen. Ik heb natuurlijk wel een mening. Ik snap niet dat alles wat hier fout loopt, verhaald wordt op een gemeenschappelijke vijand aan de andere kant van de taalgrens. Worden we daar gelukkiger van? Heeft er één Vlaming de champagnekurk laten knallen bij de splitsing van BHV? We hebben het Frans uitgeroeid met alle mogelijke middelen, maar zetten ramen en deuren wijd open voor het Engels. Op de universiteit wordt zo’n 30 procent van de lessen in het Engels gedoceerd en daar hoor je geen enkele politieke partij over, maar o wee als een frituur in Kortrijk zichzelf Grand Place wil noemen. Laten we ophouden met de achterhoedegevechten tegen de Franse taal. Misschien dat hier en daar iemand in een Brusselse randgemeente zich aangesproken voelt, maar mijn vrienden in Antwerpen, mijn ouders in de Kempen en de buren hier in West-Vlaanderen vinden dat echt geen thema, hoor.’
‘Maar neen, geen politieke boodschap. Ik ben geen francofiele vendelzwaaier. Ik heb geen half leven in bibliotheken doorgebracht, heb niet heel Frankrijk doorgereisd en naar honderden platen geluisterd om als een martelaar van de Franse cultuur zo veel mogelijk volgelingen te proberen verzamelen. Boeken maak je niet met goede bedoelingen. Ik doe dit voor mezelf, dit komt uit de onderbuik. Maar dat er een stroom van enthousiaste lezers en luisteraars ontstaat, is uiteraard erg verkwikkend – ça fait chaud au coeur.’
‘Dat zei mijn vader ook: “het moest er eens van komen”. Niet dat ik het erom gedaan heb, maar door met een Française samen te zijn, vindt mijn francofilie eindelijk aarding. De voorbije vier jaar bracht ik veel tijd in Rijsel door. Ik ging er naar de bakker, de dokter, enzovoort. Hoe ziet zo’n feuille de soins eruit, hoe geef je een diefstal aan, hoe vraag je een nummerplaat aan, hoe zit dat met belastingen? Ik heb de afwijking dat ik heel veel nutteloze kennis verzamel. Zo weet ik waar Henri IV is vermoord in Parijs, in welk jaar en wie er in de buurt was. Zaken waarvan weinig Fransen wakker liggen.’
Zijn Franse vrouwen nu de beste, zoals wel eens wordt beweerd?
‘Ik heb nog maar één Franse vriendin gehad, dus... Ja, natuurlijk zijn ze de beste. Al zou ik net iets indrukwekkender statistisch materiaal moeten kunnen voorleggen om dat wiskundig te staven.’
Hoeveel Fransman schuilt er in u?
‘Dat zou je aan mijn vriendin Coraline moeten vragen. Ik vind het in elk geval heerlijk om kwinkslagend te jongleren met bergen kennis, misschien is dat wel typisch Frans. En ik vind het ook heel belangrijk om respect te hebben voor je eigen cultuur, typisch voor de Franse chauvinisten. Zij doen het niet zoals Vlamingen het wel eens durven doen: wel navelstaren, maar niet uitvlooien hoe de Vlaamse geschiedenis in elkaar zit. Neen, de Fransen buigen zich over hun verleden en houden hun erfgoed in stand.’
‘En dan is er natuurlijk nog de praatcultuur, die beeldrijke, uitgehouwen volzinnen waarmee de Fransen spreken. Als ik de Franse minister van Justitie Christiane Taubira hoor, smelt ik. Die magnifieke eloquentie, dat zonder blad reciteren uit een gedicht, die inhoudelijke accuratesse. Zelf durf ik ook wel eens spreken in klaterende volzinnen. Waarom iets gewoon zeggen als je het ook ongewoon of mooi kunt verwoorden? Ook al betekent dat misschien dat ik soms wat gemaniëreerd overkom.’
Zou u zichzelf een intellectueel noemen?
‘Ja, ik kom ervoor uit: ik ben een intellectueel. De laatste tijd is dat een scheldwoord geworden. Mag ik daar een lans voor breken: intellectuelen aller landen, maak u kenbaar en verenigt u! Ik ben een groot voorstander van inhoud en kennis, van geestesarbeid. In het onderwijs is het al jaren de tendens om voornamelijk vaardigheden aan te leren. Leerlingen moeten telefoongesprekken kunnen voeren en de juiste briefaanhef schrijven. Maar wat ga je vertellen en schrijven als je geen inhoud hebt?’
Mensen met een slecht karakter zullen misschien vragen waar uw eigen eruditie is gebleven. U begon met een boek over negentiende-eeuwse Franse auteurs, nu toert u langs allerhande zalen met een conference over Franse chansons. Bent u aan het vulgariseren?
‘Mijn conference is net als mijn boek hopelijk niet alleen een leuke nostalgische trip. Het gezongen woord is de sluipweg waarlangs ik de Franse geschiedenis vertel. Mensen vertellen me wel eens dat ze dankzij het boek of de conference hun jeugd herbeleven. Dat is fijn, maar tegelijk zijn ze ook door de Algerijnse Oorlog en de Franse Revolutie gestruind, hebben ze Charles De Gaulle ontmoet, de godsdienstoorlogen verteerd. Dat is wat ik probeer te doen. En maak u geen zorgen over vulgariseren, ik trek me nu zes maanden terug om een boek over Napoleon te schrijven.’
Dus toch volksverheffing?
‘Zo je wilt, maar je kunt ook zeggen: waarheid en schoonheid uitdelen. Een studente heeft een scriptie gemaakt over mijn werk; ze kwam tot de conclusie dat ik een brug probeer te slaan tussen populaire cultuur en literatuur. Dat heet blijkbaar middle brow. Zo zit ik in elkaar. Ik hou van koers, van France Gall, maar ook van Balzac en Brassens. Chanson is trouwens een vorm van literatuur. Léo Ferré, Barbara, die hebben poëzie op muziek gezet. Zo kennen veel Fransen hun gedichten uit het hoofd. Stel je voor dat hier iemand “Het Huwelijk” op een frisse melodie zou zetten en dat achttienjarige meisjes met korte rokjes op hun fiets luidkeels Elsschot zouden zingen. Zo ging het in Frankrijk.’
(begint hardop te lachen) ‘Dit moet je zien op Twitter: “Het heeft ook wel iets van wijlen Boudewijn Buch, met die @bartvanloo #godinfrankrijk”. Waw, Boudewijn Buch. Grappig. ’
Wat verkiest u: het podium of het klooster, zoals u het noemt?
‘Godzijdank ligt het mij allebei. Maar het is wel mijn grootste zorg: een evenwicht trachten te vinden tussen enerzijds optredens, tv en radio en anderzijds schrijven en opzoekingswerk. Elke schrijver die van zijn pen wil leven, moet ook een beetje ondernemer zijn. Zichzelf kunnen verkopen, op websites, Twitter, een blog en bijvoorbeeld met conferences. Gelukkig kan ik vier zinnen na elkaar zeggen en sta ik graag op een podium te vertellen. Maar het is het laatste jaar wat te veel van dat geweest. Nu verlang ik weer naar de eenzaamheid van het schrijven. Naar het gewroet, naar die perverse wellust.’
Waarom begint u Parijs retour met een citaat van Balzac, van wie ook een portret in je living hangt? ‘Een mens is pas echt een mens te noemen als hij een of andere hartstocht bezit. Een man zonder hartstocht, een volkomen onberispelijk mens, is een wanstaltig wezen, een embryonale engel aan wie geen vleugels zijn gegroeid.’
‘Balzac vat hier mijn aangeboren enthousiasme prachtig samen. Ik wil graag zelf ook pleiten voor meer enthousiasme. Het lijkt niet meer bon ton bij intellectuelen om enthousiast te zijn, alsof je dat met domheid kunt associëren. Hartstocht is een hoog goed dat we moeten koesteren.’
‘Al moet ik daar meteen bij vermelden dat als je vleugels hebt, je die ook kunt schroeien. Dat heb ik toch al meegemaakt in mijn leven. En kijk naar Balzac, die stierf op zijn vijftigste, Piaf werd geen vijftig, Brel ook niet, dat zijn de mensen op wie dat echt van toepassing is. Als ik geen ongeluk heb, denk ik die kaap van vijftig toch te halen. Dat ik niet zo diep leef als Balzac, Piaf en Brel. Die waren alleen maar vleugels, verschroeid aan alle kanten.’
Hoe hebt u uw vleugels geschroeid?
‘Ik heb een jaar thuis gezeten met een knoert van een burn-out en een depressie. Een combinatie van een slopend liefdesverdriet, te hard werken en een zwaar caféleven. Ik heb twee jaar lang pijn gehad op mijn borst. Afschuwelijk, ik kon het niet meer aan. Ik heb mijn laatste les voor de klas gegeven in 2005, over mijn reizen in Frankrijk, ben naar huis gegaan en nooit meer teruggekomen. Na een jaar ziekteverlof kreeg ik een telefoontje: of ik wou terugkomen. Maar ik heb beslist om dan eindelijk te doen waarin ik goesting had. Ik besefte: het is nu of nooit. Met dank aan mijn lichaam, dat me heel ziek heeft gemaakt. Ik was lichamelijk, professioneel en emotioneel ver over de limiet gegaan.’
Zoals dat hoort bij het romantische beeld dat wij van schrijvers hebben.
‘Ja, maar trop is te veel. De zware hartstochten die je krom ter aarde doen neerbuigen, zijn verslavend, interessant en boeiend, maar levensgevaarlijk. Het leven is geen roman of film. Ik geef toe dat ik ooit met die obsessie heb geleefd. Ik leed aan Bovarysme, een tekstueel overdraagbare aandoening. Madame Bovary uit de grote roman van Flaubert had letterlijk te veel gelezen. Ze las over prinsessen en bals en passie, en huwde dan een plattelandsdokter wiens conversatie ze zo plat als de straat vond. Ze stortte zich dan maar in overspel en materiële excessen, en pleegde uiteindelijk zelfmoord. Van Bovarysme, je gedragen naar imaginaire personages en verwachtingen, hebben we allemaal last. Onbewust proberen we ook te kussen zoals in de films. Dat is een gif! Een gif dat je kan verlammen.’
Denkt u nu nog vatbaar te kunnen zijn voor zelfdestructie?
‘Ik denk het wel. Maar ik weet ook: geef je je eraan over, dan schrijf je geen boek meer, pijnig je je lichaam en geest en kom je je huis niet meer uit. Ik ben wel blij dat ik het heb meegemaakt, het heeft mij de rijpheid gegeven om enkele beslissende keuzes te maken. En ik wil nog hier en daar ruimte in mijn leven reserveren voor het romaneske, maar niet 24 uur per dag. Dat heb ik geprobeerd en ik kan het niet aan. Ik heb het nodig om ook gewoon pannenkoeken te bakken, gezellig met mijn lief een filmpje te kijken, of op mijn blote knietjes in de tuin te werken. Ik ben van nature uit een enthousiasteling, een nogal bevlogen wezen en dan is een geestelijke vorm van zelfbescherming geen slecht idee. Een evenwicht tussen het romaneske en het terre-à-terre zal ik wel nooit vinden. Dat blijft een levenslange zoete frustratie.’
2 opmerkingen:
Zeer goed interview, heer Van Loo.
Dat van dat enthousiaste en romaneske is erg herkenbaar. Verkwikkend interview!
Een reactie posten