“De auto reed met een vliegende vaart tegen een plataan en brak in drie stukken die over 150 meter verspreid lagen”. Die woorden kregen de lezers van France Soir vijftig jaar geleden voorgeschoteld op vijf januari, een dag na het fatale ongeluk van Albert Camus. De schrijver had eigenlijk een hekel aan autorijden, en had zelfs een treinticketje gekocht, maar besloot op het laatste nippertje toch per auto te reizen. Vandaag is Camus niet vergeten en wenkt de Franse heiligverklaring: een enkele rit richting Panthéon, tenminste als het van president Sarkozy afhangt. Maar weet u nog juist wie Albert Camus echt was? Ter opwarming. Radio 1
- Op Mezzo (Radio 1) sprak ik vandaag met Ruth Joos over Albert Camus, over zijn tragische ongeluk, over vrouwen en voetbal, over zijn oeuvre. U kunt het gesprek hier herbeluisteren.
- Sartre zag zijn existentialisme als de maximale uitbuiting van een atheïstische kijk op de wereld. De essentie gaat volgens het christendom vooraf aan de existentie en die redenering wou Sartre omdraaien: volgens hem existeren we eerst -vandaar trouwens de naam van zijn leer- en worden we vervolgens tot wat we zijn. Dat ik ben, gaat vooraf aan wat ik ben. In die optiek was er geen plaats voor God.
- Ook Camus (1913-1960) was atheïst en trachtte net als zijn beroemde collega-existentialist, al wou hij zelf nooit zo genoemd worden, een antwoord te vinden op de vraag hoe te leven zonder God. Hij benijdde de christenen om hun zekerheden: "Voor u zijn de waarden bij voorbaat gegeven in de openbaring". De sartrianen waren met voldoening atheïst, Camus haast angstig en vertwijfeld.
- Frankrijk raakte in die dagen meer en meer ontkerstend en de christenen waren opgetogen wanneer een atheïst hen respecteerde. Sommigen trachtten dan ook Camus voor het geloof te winnen. Na de uitreiking van de Nobelprijs in 1957, vroeg een reporter hem zelfs of hij zich ging bekeren. Zijn antwoord was kort en krachtig: nee. Waarom zou hij echter ontkennen dat Christus en zijn lering hem ontroeren.
- In de jaren '30-'40-'50 kende het communisme, met o.a. Aragon, Nizan en Sartre als intellectuele gangmakers, een enorm succes bij onze zuiderburen. Manicheïsme stak de kop op. Wie beheerst de geschiedenis? God of het communisme? Camus kon niet kiezen, en zou het ook nooit. Hij wees het historisch materialisme, dat elke vrijheid ontkent, af en verweet Sartre dat hij God verwierp maar ondertussen een voortdurende vooruitgang van de geschiedenis, onder communistische vlag natuurlijk, vergoddelijkte. Hij zag zowel het belang van het religieuze als van de geschiedenis in, maar geloofde in absolute zin in geen van beide. Steeds stelde hij dat er toch een andere weg, ergens tussenin, moest te bewandelen zijn.
- Tegen een communistische vriend zei Camus ooit de historische woorden: "Wat er ook mag gebeuren, ik zal jou altijd verdedigen tegen de geweren van het executiepeloton. Maar jij zult gedwongen zijn goed te keuren dat men mij fusilleert. Denk daar maar eens goed over na."
- Die houding maakte zijn positie niet makkelijk in het Frankrijk van de jaren '50. Zeker toen de Algerijnse kwestie uitbrak en hij zich noch in de imperialistische politiek van het moederland, noch in het onafhankelijkheidstreven van de kolonie kon terugvinden. Verscheurd tussen Frankrijk en zijn geboorteland ontpopte hij zich als voorstander van een internationale dialoog en bleef hij ijveren voor een vredevolle oplossing.
- Dat hij zich nooit voor een bepaalde ideologie heeft uitgesproken, werd hem niet in dank afgenomen en zowel linkse als rechtse intelligentsia hebben het daar vandaag soms nog moeilijk mee. Nochtans zou hij tijdens de oorlog wanneer het er echt op aan komt zijn nek veel verder uitsteken dan Sartre, en als hoofdredacteur van de verzetskrant Combat dagelijks zijn leven riskeren. Na de oorlog eiste Sartre wel van op de eerste rij de hoofden van collaborateurs, terwijl Camus vaak zou pleiten tegen de doodstraf. Zowel in daden, uitspraken als geschriften bleef hij trouw aan zijn morele waarden.
- Camus schreef essays en theaterstukken, maar blijft natuurlijk het meest bekend om zijn romans waarvan de twee beroemdste vandaag tot de meest verkochte pockets van Frankrijk behoren. In een onderkoelde, maar glasheldere stijl schetste hij in L’Etranger (1942) de aanvaarding van de absurditeit van het leven terwijl La peste (1947) een krachtig pleidooi voor waardig engagement vormde. Die romans sloten enerzijds aan bij het absurdisme van Le mythe de Sisyphe (1942) en anderzijds bij de zinvolle opstand van L’homme révolté (1951). Ook in zijn teksten bleef hij verschillende wegen bewandelen. In 1957 levert zijn oeuvre hem de Nobelprijs voor literatuur op. Toen Camus het nieuws hoorde, reageerde hij nederig: "Malraux had hem moeten krijgen...”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten