Exact tien jaar geleden stierf Wannes van de Velde. In 2010 maakte ik een kleine hommage omdat ik zo vol was van zijn boek "Beloken dagen". Je ziet dat de tijd intussen weer een wijzer verder is getikt: kijk naar die lange lokken, luister naar mijn manier vertellen die nog op weg is om haar grammatica te vinden. Verder een simpel laptopje, geen belichting, mijn oude appartement in de Antwerpse Ballaarstraat, die boekenkast die nu in West-Vlaanderen staat, Jacques Tati die ondertussen in de keuken hangt. Er is veel veranderd, maar Wannes is gebleven. Ik zet zo dadelijk nog eens "De Kleuren van de steden" op.
PS - TVLIVRE - die naam! - was een online boekenprogramma
waar ik een klein decennium geleden een tijdje mee in de weer was.
Dit dus. Omdat het toch een van de "schungste liekes" uit onze schatkist is.
Als u nog een begin voor deze dag zoekt: "De kleuren van de steden" duurt 2 minuten 18 seconden.
De eerste grote ruzie die mijn vrouw, toen nog mijn lief, en ik hadden, ging erover dat zij mij ongevraagd vertelde dat Porthos, een van de drie musketiers van Alexandre Dumas, op het einde van het verhaal zou sterven. Dat schoot zo in het verkeerde keelgat dat ik haar (even ongevraagd) uitkafferde. Dat je toch niet het einde van een boek mag verklappen! Dat dit heiligschennis was! (en dat er nog veel pathetische uithalen volgde) Het was even bijsturen, maar we hebben het euvel overleefd. Sindsdien klinkt er een bieptoon als het einde van een roman ter sprake komt.
Maar kijk, wat blijkt nu: ik was heel redelijk. In Rusland zou een man een van zijn collega's hebben neergestoken omdat die het einde van een roman had verklapt.
* Dat de genaamde Porthos (en trouwens ook de anderen) uiteindelijk om het leven zouden komen, was eigenlijk niet geheel onverwacht. Hij deed dat na een slordige 3500 blz. Na het eerste boek De Drie musketiers voegde Dumas immers nog twee veel dikkere boeken toe om zijn trilogie te vervolmaken. Ik zeg het u maar meteen: Porthos gaat eraan. Maar op een onvergetelijke manier! Wat een sterfscène... Als ik u was zou ik me even tot daar lezen.
Ik zag hem gisteren nog net wegglippen. De zetduivel. Hij had op de setlist die in de coulissen lag een van de beroemdste nummers van Brel veranderd in “la chanson des vieux Allemands”. Ach, bij Brel is “le diable” nooit ver weg. Gisteren heb ik wel één ding geleerd: de zetduivel speelt accordeon.
Het was een eer om gastheer te mogen zijn op deze unieke Brel-hommage 40 jaar na zijn dood, dag op dag 60 jaar na zijn passage in Leuven op 5 november 1958. Merci aan Sarah d'Hondt, Jan De Smet, Lien Van De Kelder, Elina Duni, Wende, Filip Jordens, Gwen Cresens Trio, Stijn Bettens, Andries Boone en de hele technische ploeg, de zorgzame Mia en Danny Theuwis.
De volgende weken trek ik nog op mijn eentje rond met mijn kleine Brel-verteltournee.
Graag presenteer ik u de cover van het boek waarmee ik de afgelopen drieënhalf jaar in de weer was, de reden waarom ik de laatste maanden zo afwezig was, waarom ik zo vaak “neen” zei. Zelden heb ik zo hard aangepoot, maar ik ben blij met het resultaat. Misschien is dit wel mijn belangrijkste boek. Al was het maar omdat ik mijn blik deze keer op ‘onze’ geschiedenis richt. Hoe is het hier geworden tot wat het is geworden? Om te beseffen waar we vandaan komen, moet je de even lange als fascinerende middeleeuwen doorkruisen. Een diepe duik in het universum van Filips de Goede, Jan van Eyck, het Gulden Vlies, Jeanne d'Arc en de Honderdjarige Oorlog. Een historische doorkijk naar het ontstaan van de Lage Landen, een tijdreis naar het middeleeuwse Parijs, Dijon, Brugge, Gent, Mechelen, Lier, Delft, Gouda... Maar tegelijk veel meer dan dat. Ik vond het alvast een fascinerende onderneming. De eerste drukproef is onderweg, het boek zelf verschijnt op 17 januari. Oh, wat kijk ik er naar uit om de vrucht van mijn werk als een Parijs-Roubaix-kassei triomfantelijk in de lucht te steken.
P.S. De okergele letters zullen in werkelijkheid in gulden opdruk verschijnen. Noblesse oblige.
Het heeft iets vooroorlogs, iets van vroeger, terwijl het dat eigenlijk helemaal niet is. Drommen bewoners - velen te voet, nog meer met de fiets - begeven zich naar de dorpskern, vaak met een wit papier duidelijk zichtbaar in de hand. Diezelfde hand schudt andere handen, er wordt geknikt, de bijzitters krijgen een dankjewel of een bemoedigend woordje te horen. Op het dorpsplein worden pintjes getapt en prognoses uitgesproken.
Dat ieders stem even zwaar doorweegt, lijkt zo evident, terwijl dat nog maar zeventig jaar het geval is. Het is geruststellend dat het zo is, meer zelfs, het is een verworvenheid die we nooit banaal mogen vinden.
We vieren de democratie hier vandaag met een klassieke kalfsblanket, geserveerd met ouderwets gekookte aardappelen en versnipperde peterselie, alles overgoten met een Savennières, een passende witte wijn uit de Anjou, op basis van druiven geoogst op enkele boogscheuten van Angers. Franse vrienden schuiven mee aan. We zullen toasten op elkaar, maar ook op de democratie. Als we dat vandaag niet doen, wanneer dan wel?
Hier sta ik dan. Met de twee boeken die de afgelopen jaren mijn leven hebben bepaald. De dood van Aznavour en de veertigste verjaardag van het verscheiden van Brel herinnerden me eraan dat Chanson. Een gezongen geschiedenis van Frankrijk (2011) me tot een ambassadeur van het Franse lied maakte. En net vandaag viel de zevende druk van Napoleon. De schaduw van de revolutie in de bus - de dertigduizend exemplaren zijn nu echt binnen handbereik, ongelofelijk.
In Chanson was ik de enthousiaste pleitbezorger, in Napoleon kom ik meer kritisch uit de hoek.
Dat voelt twee keer goed aan. Het klopt.
Het is tijd om weer een bladzijde om te slaan. In november-december volgt nog een kleine Brel-verteltournee, maar vanaf januari zal mijn leven helemaal in het teken van de middeleeuwen staan. De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen verschijnt op 17 januari. Weldra meer daarover. Vandaag kijk ik nog even dankbaar terug op twee opwindende avonturen. Maar daarna, onvermijdelijk: Au suivant!
Zijn allerlaatste concert gaf Brel op 16 mei 1967 in Roubaix. Gisteren op zijn veertigste sterfdag werden niet toevallig daar twee integrale optredens getoond in de plaatselijke bioscoop. “Diffusion de deux concerts légendaires restaurés”. Een eerste uit 1962 in Knokke en zijn ‘adieu’ in de Parijse Olympia in de herfst van 1966 - Brel was 37 toen hij het optreden voor bekeken hield.
Hoe breng je zo’n avond door? Met een grote glimlach op je gezicht. La banane, quoi. De ogen wijd open. Want je wil geen seconde missen. Voor het lichtspel moet je niet kijken. Ofwel pleine lumière op het gehele podium, ofwel een spot op Brel alleen. Wat variatie hierop, maar niet veel. Kortom, deze concerten moeten het gewoon van zijn présence hebben. En die is overweldigend. Wat een energie! Wat een concentratie! Wat een generositeit! Dit moet zoveel kracht hebben geëist dat je goed kan begrijpen dat hij er uiteindelijk mee ophield. “Ik stop met optreden om eerlijk te blijven tegenover mezelf. (…) Er komt een moment dat je een bepaalde techniek beheerst, de knepen van het vak kent en dan is de verleiding groot om vals te spelen. De meeste artiesten kunnen daar niet aan weerstaan. Ik ben op het punt dat ik vals kan gaan spelen. Dat ik mechanisch zal gaan worden.”
Je merkt dat zelfs een klein beetje in het trouwens voortreffelijke Olympia-Concert. Als hij voor de duizendste keer Les Bigotes brengt (op plaat een niemendal, op het podium een episch cabaretnummer) voel je dat hij die gebaartjes lichtelijk mechanisch brengt. Kijk dan naar Knokke (honderden concerten daarvoor) en die versie is vederlicht, nog met de volle goesting om te laten zien wat voor schitterende act hij hier aan het brengen is.
Meermaals was ik geroerd. Amsterdam (jawadde), Ces gens-là… Eén keer kreeg ik werkelijk kippenvel, en sprongen de tranen me in de ogen. Onverwacht, daar waar ik het niet verwachtte. De récital in Knokke. De lichten zijn net uitgegaan. De spot richt zich op Brel, die een gitaar omgordt, kort tokkelt en dan ineens een magnifieke “AVEC…” uit zijn keel laat rollen. Hij laat een pauze vallen, en gaat verder “La mer du Nord”. En mijn haren staan recht overeind. Daar bij de Noordzee, in Knokke, daar in Frans-Vlaanderen, in Roubaix, daar voelde ik het ineens: dit is ons echte Vlaamse volkslied. Het is niet zomaar dat Brel het ook in het Nederlands opnam, zelf moet hij ook beseft hebben dat dit lied wel wat was.
Mijn vrouw naast me werd op dat moment ook bevangen door allerhande gevoelens. Als negenjarig meisje had zij in het verre Bourgondië de tekst van Le plat pays vanbuiten moeten leren. De woorden zijn in haar DNA gegrift. En nu zoveel jaren later woont ze in dat onbekende, verre “vlakke land” dat zij als jong meisje bezong doorheen de woorden van Brel.
Ze kneep in mijn hand. Ik kneep terug.
We knepen allebei om een andere reden.
Maar het was, zonder twijfel, de kneep van de maand.
Op dit eigenste moment is mijn vrouw de contactgegevens van haar meester van het vierde studiejaar aan het opsnorren. Ze wil hem bellen, hem bedanken dat zijn leerlingen dat lied uit het hoofd moesten opzeggen, dat hij haar Brel liet horen, dat ze nu zelf in Le plat pays is neergestreken. En dat er geen woord van gelogen is.
Wat zouden wij zijn zonder al die wegwijzers? Zonder al degenen die de kist van schoonheid en waarheid op een kier zetten?
Niet geheel toevallig verschijnt er een nieuwe boek over Brel, en wel van de hand van Thijs Delrue:Brel, de Beld. Een verhaal van liefde en onbegrip (met de medewerking van Filip Jordens). In Knack Focus staat deze week een voorpublicatie. Dat Delrue in dit fragment uit mijn Chanson. Een gezongen geschiedenis van Frankrijk citeert, is leuk natuurlijk, maar zijn boek lag hier sowieso al klaar ter lezing. Benieuwd.
Gisteren stond in De Zondag wat u morgen overal kunt lezen: op 8
oktober zal het veertig jaar geleden zijn dat Jacques Brel ons verliet,
kortom 40 jaar min 1 week voor de vijf jaar oudere Aznavour het
tijdelijke met het eeuwige verwisselde.
Toen men me enkele
maanden geleden vroeg om naar aanleiding hiervan over Brel te komen
spreken, dacht ik: waarom niet? Mijn boek zal af zijn, er zal tijd zijn
om tijdelijk de middeleeuwen in te
ruilen voor het Franse lied. Intussen groeide dit gelegenheidsverhaal
uit tot een klein mini-verteltourneetje, met een vijftiental data in
november en december. Kort en krachtig. In januari volgt dan de
lancering van het nieuwe boek, waarover weldra meer.
PS Mocht een bibliotheek/vereniging nog snel zo’n avond willen
organiseren, stuur gerust een PM. Het is nu of nooit, daarna valt het
doek over deze korte entr’acte.
Gisteren was hij er nog. Vandaag krijgt hij op dit eigenste moment een nationale hommage. 'Aux grands hommes la patrie reconnaissante'. Half de wereld kijkt mee. 'Je suis cent pour cent Arménien, je suis cent pour cent Français", wist Aznavour. Mathematisch klopt dat niet, menselijk des te meer. Dat een mens meerlagig is, dat we niet voor één gat te vangen zijn, dat we altijd meer dan één mens tegelijkertijd zijn, het blijft een van zijn grote erfenissen.
Graag bied ik u de link aan naar het interview dat ik vier jaar geleden afnam, een weergave van het gesprek in zijn huis in Mouriès, waar hij eerder deze week zijn laatste adem uitblies. Bijna ging ik niet, maar mijn hoogzwangere vrouw verplichtte me om te gaan. "Anders slaap je buiten vannacht". Ze had gelijk, Napoleon, het boek dat in de allerlaatste fase zat, moest maar wachten.
Wellicht is het geen goed idee om een held te ontmoeten, maar het gesprek was een schot in de roos, en is jaren later in mijn geest getransformeerd tot een van die momenten die een mens een leven lang met zich meedraagt. Fotograaf Henk Van Cauwenbergh legde het ogenblik vast op een foto die ik koester. Vandaag kijk ik ernaar, en besef ik dat de tijd écht voorbij gaat, deze week besefte ik voorgoed dat ik voor altijd minstens 45 lentes zal tellen. En effet, 'je n'ai pas vu le temps passer'.
Plus je m'enfonce dans ma vie
Plus je ne peux que constater
Qu'au vent léger de mes folies
Je n'ai pas vu le temps passer
(...)
Quand je rêvais les yeux ouverts
En pensant que j'avais le temps
Je n'ai pas entrepris le tiers
Des choses dont je parlais tant
Et j'ai vu s'installer l'hiver
Dans la folie de mes vingt ans
Et puis soudain la cinquantaine
Le demi-siècle consommé
À la table de mes fredaines
Au moment où les jeux sont faits
Que tous mes atouts sont jetés
Je ne peux dire qu'à regret
Je n'ai pas vu le temps passer
In 2015 bracht le grand Charles op 91-jarige leeftijd een nagelnieuwe plaat uit. Openingsnummer Avec un brin de nostalgie is een Aznavour grand cru, misschien wel het beste wat hij de voorbije dertig jaar heeft gemaakt - het zwaartepunt van zijn carrière blijven de jaren '60 en '70. Opnieuw vertolkt hij beter dan wie ook dat het verleden geen jas is die je zomaar kunt uitdoen. Zijn stem is bijna kapot en hij doet geen moeite om dat te verbergen. Die breekbaarheid geeft het lied een Johny Cash-cachet, de Cash van de American Recordings. Avec un brin de nostalgie is schoonheid en waarheid in een ontroerende omhelzing.
Matthijs van Nieuwkerk had de moed om zijn hommage aan Aznavour in DWDD te openen met de sobere prachtclip van dit lied. Het licht doofde in de studio. Dan volgde twee minuten lang deze onbekende parel. Matthijs kwam uiteindelijk terug in beeld en sprak even geroerd als bevlogen over zijn held. Op de achtergrond bleef de clip doorlopen - Aznavour lipt af en toe enkele woorden mee, meestal zwijgt hij en kijkt in de lens zoals alleen hij dat kan, een groot acteur was hij ook. Terwijl Matthijs praatte, hoorde je Aznavour nog altijd zachtjes Avec un brin de nostalgie zingen. Die laatste ingreep maakte het helemaal af.
Meermaals heb ik aan die welbekende tafel met Matthijs over Aznavour gesproken. Ook aan die momenten moest ik eerder deze week terugdenken. Iedereen verwachtte dat hij zijn programma die avond zou omgooien. Dat deed hij met stijl. “Hij zong me naar de horizon.” Het verrassende begin van DWDD was ronduit grote klasse.
Hieronder vind je de hele clip, met de mooie climax waar zijn stem nog een laatste keer klimt en uitpakt. Dit moet u echt een keer uitkijken - ik voegde er ook de hele tekst bij.
Avec un brin de nostalgie
Je nourris mon ancien pick up
De vinyles que j'avais acquis
Dans mes folles années Be Bop
Je me verse un fond de whisky
Et de secourir mes pensées
Embuées de mélancolie
Pour voyager dans mon passé
Passé jalonné d'interdits
D'amour secrètes et d'amour fou
Qui viennent perturber mes nuits
Mes solitudes mais surtout
Joue sur mes remords mes regrets
Tandis que mon écran s'emplit
D'image animées désormais
Avec un brin de nostalgie
Avec un brin de nostalgie
Ma mémoire me joue des tours
Était-ce Lorraine ou Sophie
Qui m'a laissé tomber un jour ?
J'avais quoi 16 ans et demi
Jouant crânement les tombeurs
Et je me retrouvais groggy
Avec des larmes plein le coeur
Mais à cet age, on oublie
On vit de rêves et d'illusions
Les filles vont et se marient
Quand draguent encore les garçons
J'ai connu bien d'autres échecs
Qui pourtant ne m'ont rien appris
Depuis je fume et je bois sec
Avec un brin de nostalgie
Avec un brin de nostalgie
De dispute en séparation
Seul sans amour et peu d'amis
Dans mon champ de désolations
Je passe mes jours et mes nuits
A ruminer mes déceptions
Le coeur à tout jamais meurtri
Sans état d’âme et sans passion
Avec un brin de nostalgie
Sur les ruines de ces amours
Que j'ai gâchées que j'ai détruit
Mon mal de vivre est sans secours
Mes espoirs sont à l'agonie
Mes années restent sans retour
Je n'attends plus rien de la vie
Et vis ma vie au jour le jour
Le coeur brulé de mes amours
Et de nostalgie
Het was mijn bedoeling om deze week na drie maanden ‘afwezigheid’ terug
boven water te komen, maar ik had niet kunnen bevroeden dat het zo zou
zijn. Gisterenmiddag at ik een frietje met een vriend. We hadden het
over “Meisje van zestien” van Boudewijn de Groot. Dat we niet mochten
vergeten dat het eigenlijk een nummer van Aznavour was. En toen begon
iedereen mij te bellen. Ik reed met de fiets naar huis en hoorde hoe uit
de radio’s van schilders en metselaars “La bohème” weerklonk.
Thuis gekomen volgde eerst Radio 2.
Dat was nog zo vers van de pers dat ik niet op dreef kwam en voor mijn
doen traag sprak. Ik bleef in de lage tonen steken. De interviewer zei
na afloop: het lijkt u echt te raken. Even later volgde Ruth Joos op
Radio 1 die godzijdank vroeg naar Aznavours engagement - de enige keer dat ik
er gisteren expliciet naar kon verwijzen. Er valt zoveel te zeggen, het
zijn altijd zo’n korte stukjes.
Mijn dochter had zwemles en dat
wilde ik haar niet ontzeggen. Terwijl ze in het water lag, belde Anna
Mees van de NOS me op voor een interview, deze keer eentje dat werd uitgeschreven.
Daarna volgde meteen BNR-Nieuwsradio (ook NL). Of ik nu meteen kon
reageren. Ik zei dat ik nu meteen eerst mijn dochter uit het water ging
halen, en dat het later zou zijn. Later konden ze niet meer. Dat is dan
spijtig voor jullie, dacht ik. Deed mijn schoenen uit en stapte de natte
vloer op. De actualiteit heeft zijn grillen, ik heb mijn grenzen.
Vervolgens ging het richting De Afspraak, waar ik halverwege een
seconde aarzelde omdat ik niet meteen op de naam van mijn
lievelingsnummer kon komen - met de toepasselijke titel “Non, je n’ai
rien oublié”, het had wel iets, die aarzeling, er werd gisteren dan ook
een gat in ons levend collectief geheugen geslagen. We beseffen dat we
alweer een bank zijn opgeschoven richting einde. Het was een gesprek uit
de losse pols, zonder veel voorbereiding, maar zoiets heeft het
voordeel dat het fris van de lever is, eerlijk, uit de onderbuik - zie
hier.
Aan tafel zaten twee jonge mensen die enthousiast hun zaak en hun
engagement kwamen bepleiten - dat vond ik een troostend schouwspel
temidden van de tristesse die bleef nazeuren in mijn hoofd.
Net
voor middernacht was ik thuis, en toen belde het onvolprezen programma
“Nooit meer slapen” van de VPRO me nog op voor een gesprek met de
beminnelijke Pieter van der Wielen. Toen was het tijd om mijn bedstede
op te zoeken. Zoveel actualiteit is normaal gezien niet aan mij besteed,
maar gisteren leek het me logisch dat ik de erfenis van Aznavour zou
eren. Laat in de nacht gilde onze dochter dat er monsters in haar kamer
zaten. Ik ben bij haar in bed gekropen, en heb haar gekalmeerd met een
van zijn liedjes.
Il faut boire jusqu'à l'ivresse
Sa jeunesse
Car tous les instants
De nos vingt ans
Nous sont comptés
Et jamais plus
Le temps perdu
Ne nous fait face
Il passe
De cirkel was rond. Exact een etmaal eerder had Charles zijn laatste
adem uitgeblazen.
Toch begon de ochtend onweerstaanbaar te gloren.
vrijdag 13 juli 2018
Rusten,
pozen, zich verpozen, verademen, uitblazen, even stoom afblazen,
respireren, snipperen, bekomen, de geest ontspannen, met vakantie gaan,
en vooral: op verhaal komen. In augustus wacht de afwerking van het
boek.
(P.S. Voor het vierde jaar op rij heb ik tijdens de Tour een
rubriek op Radio 2. Dit jaar probeer ik de Van Dale en de de Larousse
te laten opgaan in het verhaal van de Ronde. Kortom, spelevaren tussen
Nederlands en Frans, elke ochtend, iets na half tien. Opgenomen,
godzijdank, zodat ik aan die eerste paragraaf kan toekomen.)
Over het gemoed ligt nog altijd een klamme handdoek. Zo met zijn
allen - want zo voelde het - in de finale staan, ik had het graag eens
meegemaakt. Die lange slierten supporters die te voet of met de fiets
afzakten naar het plaatselijke park, dat ga ik nog het meest missen. Het
had iets ontroerends om daar deel van uit te maken.
Mijn Franse
vrouw keek in haar Bourgondische thuisbasis en stuurde me tijdens de
rust (0-0) de alleraardigste woorden “on est toujours amis”. En toen de Fransen de 1-0 maakten,
vroeg ze bezorgd hoe het met me ging. (Voor haar had dit allemaal geen
belang, dat de besten wonnen etc.) En nog wat later liet ze weten: “Om
je te troosten, kan ik zeggen dat onze dochter je mist”. Zelfs mijn
schoonmoeder belde na afloop om haar “condoléances” aan te bieden. Ik
wil maar zeggen dat er - ondanks dat onsportief tijd winnen van Mbappé
en het totaalbetonvoetbal - ja, dat er wel degelijk nog sympathieke
Fransen zijn.
Net ging ik winkelen om mijn redacteur Haye Koningsveld
waardig te ontvangen. Dan steek ik toch weer even de grens over.
Inkopen bij de kleine slager in Halluin, dan naar de primeur, afwerken
in een goede supermarkt. Dat is toch anders dan bij ons. Soit. Alleen
kom ik buiten bij die primeur en staat er natuurlijk zo’n hatelijk
pronostiekmandje. “On est en finale!” Ik kon er zelfs geen grapje om
maken. En wandelde zuchtend buiten. Daar viel mijn blik op een klein
kapelletje. “Notre-Dame des Affligés”. Onze-Lieve-Vrouw der Bekommerden.
Toch ga ik straks weer een Franse maaltijd bereiden, een goede
Bourgogne uit de kelder halen, de juiste kaas op een plankje leggen en
doorpraten over dat nieuwe boek dat meer dan ooit over onze eigen
contreien gaat, maar onvermijdelijk de nodige portie Franse geschiedenis
bevat.
Ach, wat een luxe om je enigszins bezwaard te voelen over iets wat zo onbelangrijk is.