De stunt van Gary uit 1975 blijft onovertroffen. Dankzij een ingenieuze list wint hij voor de tweede maal de Prix Goncourt (die je eigenlijk maar één keer kunt winnen) en maakt hij van de gelegenheid gebruik om de literaire kritiek een veeg uit de pan te geven.
In de zopas verschenen nieuwe editie van Een heel leven voor je presteert men het om in de flaptekst te beweren dat Gary met DIT boek twee keer de Goncourt won. Onzin natuurlijk. Het kan duidelijk geen kwaad de juiste feiten nog eens op een rijtje te zetten.
Romain Gary wordt in 1914 in Rusland geboren als zoon van een joodse moeder en een onbekende vader, en komt op veertienjarige leeftijd naar Frankrijk. Vreemdeling Gary wil zich als Fransman bewijzen, doet zich als militair opmerken tijdens W.O. II, en krijgt van generaal de Gaulle persoonlijk het Croix de la Libération opgespeld. Vervolgens zal hij het land dienen als diplomaat. Dit alles neemt niet weg dat literatuur, niet zonder succes trouwens, steeds zijn eerste liefde blijft. Gary’s romans kennen hoge oplages maar, en dat blijft zijn eeuwige frustratie, hij wordt door de kritiek nooit echt erkend als groot schrijver en wanneer die hem in de jaren '70 afschildert als oud en uitgeblust, zint hij op wraak. Onder het pseudoniem Emile Ajar stuurt hij in 1974 vanuit Brazilië het manuscript van Gros-Câlin naar zijn eigen uitgeverij Gallimard. Uiteindelijk zal schrijver Raymond Queneau, als hoge ome binnen het lezerscomité, zijn fiat niet geven om de roman te publiceren, en verschijnt het bij Mercure de France. Dit "debuut" is meteen een groot succes en wordt door recensenten onthaald als een meesterwerk. Al snel rijzen vermoedens dat een gevestigd schrijver het brein achter de uit het niets opgesprongen Ajar zou zijn. Queneau wordt getipt en ook Louis Aragon wordt vernoemd. Gary's stunt is gelukt, de illusie is perfect en hij blijft zelf veilig buiten schot.
Met de tweede roman van Emile Ajar, Een heel leven voor je (1975, La vie devant soi), drijft Gary zijn mystificatiestunt op de spits door de rol van Ajar te laten spelen door zijn neef Paul Pavlovitch, die moeiteloos de kritiek inpalmt. Sommige critici vermoeden nu toch wel dat Gary een vinger in de pap moet hebben gehad. Geen probleem, de auteur smoort fijntjes alle vermoedens in de kiem met de publicatie van Pseudo, een zogezegd autobiografische biecht waarin Pavlovitch alias Ajar in razende spotternij de vloer veegt met Gary, makkelijk herkenbaar als Tonton (oompje) Macoute. Tot deze autodestructie acht niemand Gary, die ondertussen trouwens vlotjes romans onder eigen naam blijft publiceren, in staat. Pittig detail: Een heel leven voor je wordt in 1975 bekroond met de Prix Goncourt, een prijs die je als schrijver maar één keer kan winnen, Gary uitgezonderd dus want hij mocht in 1956 (Les racines du ciel) al eens met de eer gaan lopen. Na Pseudo is er echter niemand die Gary nog met de vinger durft te wijzen. Ajar publiceert vervolgens nog één roman, L’angoisse du roi Salomon (1979).
In december 1980 pleegt Romain Gary zelfmoord. De hommages in de pers gaan vooral uit naar de held die hij was tijdens de oorlog en veel minder naar zijn lang vergane schrijversglorie. De mystificatiesoap is evenwel nog niet ten einde. In juli 1981 verschijnt Vie et mort d'Emile Ajar, ditmaal getekend Romain Gary, waarin hij zijn literair vaderschap niet zonder plezier op zich neemt. Hij aarzelt niet om zijn avontuur te vergelijken met dat van James Macpherson*, en ziet zijn avontuur qua omvang verder zonder precedent in de geschiedenis van de literatuur. Het is een werkje om duimen en vingers bij af te likken, geschreven in een heerlijk spottend register. In de eerste plaats is het een afrekening met de Parijse literaire pers. Hij vraagt zich af of deze heren en dames de hun toegezonden romans wel degelijk lezen. Hoe moet hij anders verklaren dat ze in zijn Ajar-romans “dezelfde zinnen, dezelfde wendingen, dezelfde humor” niet ontdekt hebben. Bovendien is hij het grondig beu dat de critici ondertussen al zowat dertig jaar dezelfde dingen over zijn leven en werk blijven herhalen. Zijn besluit: de literaire kritiek is in handen van een te klein clubje geprivilegieerden die eens ze behoren tot de happy few zelden nog uitblinken in scherpzinnige, objectieve analyses. Het boekje eindigt ironisch met de commentaren op de toewijzing van de Goncourt. De beau monde beklaagde toen immers de arme Gary omdat zijn ster verbleekte terwijl die van zijn neef Pavlovitich/Ajar schitterde. “Ik heb me goed geamuseerd. Tot ziens en bedankt”, besluit Gary. Hiermee sterft Ajar, maar verrijst Gary als een feniks uit zijn as, en plaatst hij zijn oeuvre in extremis toch nog tussen de betere bellettrie. Terecht trouwens, maar dat is alweer stof voor een andere keer.
* De Schot James Macpherson (1736-1796) dankt zijn beroemdheid aan de vertaling van wat hij voorstelde als de gedichten van Ossian, een episch dichter uit de derde eeuw. Deze melancholische weergave van geëxalteerde liefde tegen de achtergrond van een barre, ongerepte natuur heeft een grote invloed uitgeoefend op het preromantische Europa, dat meende een westerse Homerus ontdekt te hebben. Later bleek dat het werk op naam van Macpherson zelf moest worden geschreven. Het ging om een vervalsing op basis van orale overlevering en folkloristisch materiaal. Toen de waarheid aan het licht kwam, vormden de Poems of Ossian en Fingal al zo'n vast bestanddeel van de romantische denkwereld dat het publiek de onthulling gewillig terzijde schoof.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten