maandag 2 februari 2009

Overspel: Als een hunkerende maagd. Over Willem van Zadelhoff


Overspel: af en toe zal ik de francofiele wegen verlaten, als het echte de moeite loont. Zo ook nu. Twee jaar geleden sloot ik op de boekenbeurs vriendschap met Willem van Zadelhoff. Intussen kwam ik tot een belangrijke conclusie: het is hoog tijd dat Vlaanderen het oeuvre van Willem van Zadelhoff in het hart sluit. Stilaan komt er verandering in: afgelopen week won hij met Tijd en landen de Herman De Coninckprijs 2009 voor het beste poëziedebuut. Maar wie is eigenlijk de dichter/romancier Willem van Zadelhoff? Hieronder vindt u het antwoord.

 
Op de boekenbeurs van 2006 zat een man samen met zijn dochter te signeren. Vestimentair viel niets op hem aan te merken. De stijlvolle broek en trui zaten hem als gegoten, de schoenen waren subtiel gekozen en glansden. “Die man koopt niet bij de C&A”, dacht ik. Hij droeg ook een uit de kluiten gewassen zwarte bril. Een tikkeltje Rive Gauche. Willem, zo zou ik leren, is altijd tiré à quatre épingles. Dat is evenwel geen bestudeerde houding. Het is spontane perfectie. Een beetje zoals zijn boeken. Ook die hebben verdraaid veel weg van spontane perfectie. Al denk ik dat Willem over zijn boeken langer nadenkt dan over zijn broeken.

Ik zat naast hem te staren naar een stapeltje van mijn boeken. Het typische novembergevoel van de Vlaamse auteur maakte zich van mij meester. Af en toe keek ik bewonderend naar de piekfijn uitgedoste man naast me. Ik kende hem niet, maar las zijn naam op de romans die voor hem lagen. Toen vertelde ik hem dat hij het mooiste pseudoniem uit de Nederlandse literatuur had. Willem van Zadelhoff. Zijn ogen fonkelden, en zijn mond trok zich wat scheef. “Het is mijn echte naam”, sprak hij.

Op die ellendige novemberavond viel een stevige motregen die de dappersten van de Jan Van Rijswijcklaan veegde. Maar wij bleven staan. Boven ons hing de beschermende schaduw van Honoré Balzac. Samen met die van Harold Polis. De tweede stelde ons aan elkaar voor, en onze gedeelde liefde voor de eerste deed de rest. En Willem, hij vertelde erop los. Eens vertrokken, krijg je er geen speld tussen. Over zijn onvergetelijke ontmoeting met Hugo Claus tussen de prei en de kolen in de Grand Bazar. Over het literaire meesterschap van zijn voorgeslacht. Of over hoe hij op een dag notarieel vastlegde dat hij niet begraven wilde worden in Arnhem. Na zevenenzeventig boze brieven uit het verongelijkte vaderland contacteerde de goedmoedige Willem opnieuw zijn notaris om een en ander te wijzigen. Nu staat gestipuleerd dat hij na crematie vanuit een Spitfire over Arnhem verstrooid zal worden. De minzame auteur voegt er steevast fijntjes aan toe dat gezien het verleden een Spitfire beter is dan een Messerschmitt.

Op Zuiderzinnen liep ik Willem enkele weken geleden tegen het lijf. Hij zag er uit als altijd. Of toch niet: hij zweefde een beetje. Hij had net voor een enthousiaste menigte voorgelezen uit Vuur stelen. In zijn gezelschap vertoefde P.F. Thomése. Willem zweefde op me af, omarmde me hartelijk, en zei zoals altijd “Bart, jongen”. In zijn zondagse goedgeluimdheid wou hij me meteen voorstellen aan de heer Thomése. Even de aanzet tot een knipoog, een stuiptrekking van de kaakspieren, een priemende vinger. “Mag ik je Bart Van Loo voorstellen?” Willem strooide me een triomfantelijke blik toe. Zijn gelukzalige glimlach beloofde me een warme introductie. “Bart...” De motor sputterde. Iets bleek hem af te leiden. Er viel een stilte. Desondanks begon hij enkele seconden later zijn zin opnieuw. Willem sprak toen de gedenkwaardige woorden: “Bart kan aangename praatjes houden...” Daar bleef hij definitief steken. Zijn ogen speurden de horizon af. De heer Thomése keek nog even verwachtingsvol naar Willem, vervolgens naar mij, en liet toen zijn blik tot op de straatstenen zakken. Ik vroeg hem dan maar beleefd wat hij goed kon. De ogen van de heer Thomése flakkerden weer op, en hij antwoordde me gezwind: “Ik kan goed dansen”. Daar stonden we dan. Een praatjesmaker, een danser en Willem van Zadelhoff.

Plotseling voegde de heer Thomése de daad bij zijn woorden. Hij zakte met een elegant knikje door de knieën, maakte twee pirouettes en verdween in het niets. Toen pas werd me duidelijk waarom Willem was blijven steken in het midden van een zin. Ik zag het aan zijn neus. Die maakte kleine trekjes alsof de Nederlandse Antwerpenaar iets rook. Dat deed hij ook. Hij rook een verhaal, een anekdote, en daarvoor moest alles wijken. Dat moest eerst even mentaal genoteerd worden. Ik vroeg Willem wat hij rook. Maar dat zei ik tegen zijn rug. In zijn euforie was hij twee Leffes gaan halen en kapte die even later naar binnen alsof het glaasjes water waren. Terwijl hij de lege glazen opzij schoof, vertelde hij me dat de plot voor zijn volgende roman zonet als een weerlicht in zijn hersenpan was ingeslagen. Het langverwachte vervolg op Een stoel en Holle haven. Hij had zijn befaamde architectuurcyclus immers onderbroken voor Vuur stelen, een boek dat als de lokroep van een vrouw was, die hij niet anders kon dan beantwoorden. Net op dezelfde manier had hij het gesprek met de heer Thomése onderbroken. Want zo is Willem, zijn oeuvre wordt elk moment gecreëerd. Veel kan voor hem de aanleiding zijn voor een verhaal of een gedicht, de muze zit bij hem verscholen in kleine dingen: de glinstering van metaal, een anekdotische vondst op internet, mosselschelpen in een gracht. Hij praat graag over zijn schrijfproces, en dan hang je aan zijn lippen. Met plezier ontdekte ik in Vuur stelen enkele passages (ik denk aan de horoscoopscène en het gastoptreden van Michel Piccoli) die hij me een dik jaar geleden tijdens het fitnessen hijgend probeerde te vertellen. Zo gaat dat. Hij vertelt en polst. Ik luister en reageer. En soms provoceert hij een beetje.

Zo ging hij op het einde van die avond plechtig in napoleontische houding staan, boog zich voorover en prevelde enkele opmerkelijke woorden in mijn oor: “Ik ben er zeker van Bart, omdat ik je een beetje ken, dat je Vuur stelen een kloteboek zal vinden.” Dat was natuurlijk om te jennen. Willem houdt van een grap. Zijn grappen zijn goed als ze niet waar zijn. Deze grap is niet waar. Vuur stelen is helemaal geen kloteboek.

Drie argumenten op een rijtje. De weemoedige precisie waarmee de held via topografische details het verleden reconstrueert herinnert aan de romans van Patrick Modiano. Van Zadelhoff jongleert meticuleus en ingenieus met heden, verleden en toekomst. Bovendien verschijnt zijn sobere, bijwijlen elliptische proza hier in zijn totnogtoe meest geslaagde en uitgepuurde vorm. De romancier vijlt en schaaft tot de essentie overblijft en de suggestie regeert. Tenslotte voert Van Zadelhoff in zijn roman de grote Philippe-Claudel-truuk met verve uit. Vanaf de eerste bladzijde hangt er een groot geheim boven het verhaal. Links en rechts strooit de auteur subtiele aanwijzingen, maar de lezer moet wachten tot de laatste bladzijden vooraleer de sluier wordt opgelicht. Je leest dit boek dan ook als een hunkerende maagd uit.

Ik hoop dat Vlaanderen dankzij Vuur stelen eindelijk door de knieën gaat voor het wonderlijke romaneske universum van de ingeweken Nederlander. Mocht Gouden-Uil-juryvoorzitter Guy Mortier dit jaar alsnog één boek lezen, laat het dan asjeblief Vuur stelen van Willem van Zadelhoff zijn.

Dit stuk verscheen in De Standaard der Letteren op 3 november 2008. Foto: Chris Rachel Spatz.

1 opmerking:

Anoniem zei

Eens te meer (ach, ik blijf het maar herhalen, ik kan niet anders) een prachtartikel! Heb er snel naar gelinkt in de reactieruimte bij mijn stukje over de Herman De Coninckprijzen waarin ik me beperkte tot de prijs voor beste bundel en de publieksprijs:
http://janien.wordpress.com/2009/01/27/de-herman-de-coninckprijzen-2009-smaken-verschillen/.

Jouw artikel vervolledigt het plaatje voor mij op schitterende wijze.